De proeftijd: in het arbeidsrecht niet voor niets de ‘ijzeren proeftijd’ genoemd. De
regels zijn glashelder en keihard. Wie zich niet aan de wettelijke eisen houdt, krijgt de
deksel op de neus. Alles draait om rechtszekerheid. Werknemer én werkgever weten
precies waar ze aan toe zijn. De proeftijd is kort, schriftelijk vastgelegd, en begint op
dag één. Is het beding niet waterdicht? Dan geldt het simpelweg niet, punt uit.
Deze strikte aanpak beschermt beide partijen tegen verrassingen. Werknemers
hoeven niet te vrezen voor een onverwacht ontslag buiten de afgesproken termijn.
Werkgevers weten: beslissen doe je binnen de lijnen, anders ben je te laat. De
rechter is meestal onverbiddelijk – een dag te laat is écht te laat, hoe sneu de reden
ook is.
Maar soms, heel soms, piept er een beetje redelijkheid door het ijzeren gordijn.
Neem de recente uitspraak van de Rechtbank Rotterdam. Hier vond de rechter dat
het beroep van de werknemer op de nietigheid van het proeftijdontslag – puur
vanwege een minieme termijnoverschrijding en zonder enig echt belang – misbruik
van recht was. Een zeldzame uitzondering, want meestal wint de formele
rechtszekerheid het glansrijk van de menselijke maat.
Toch blijft het devies: de ijzeren proeftijd regeert. Alleen in héél bijzondere gevallen
zal de rechter het strakke regime loslaten. Rechtszekerheid en voorspelbaarheid
blijven de ankers van het Nederlandse proeftijdrecht. Maar wie weet: soms is zelfs
ijzer buigzaam, als het recht dat écht vraagt.
Rechtbank Rotterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:1129