In de praktijk zien we dat arbeidsovereenkomsten zowel middels beëindigingsovereenkomsten als vaststellingsovereenkomsten (vso) in de zin van artikel 7:900 BW worden beëindigd. Een beëindigingsovereenkomst en een vaststellingsovereenkomst zijn beslist niet één pot nat. Een vaststellingsovereenkomst ex. art. 7:900 BW kent als “benoemde” overeenkomst een eigen wettelijk regime. Dit maakt het zelfs mogelijk om af te wijken van dwingend recht. Een vaststellingsovereenkomst is daardoor, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, niet te vernietigen op grond van wilsgebreken. Voor een beëindigingsovereenkomst geldt dit niet, want dit is een overeenkomst waarvoor dit niet in de wet is geregeld. Een interessante uitspraak is Gerechtshof Den Bosch 24 april 2018 (ECLI: Nl:GHSHE:2018:1744). In de vaststellingsovereenkomst was afstand gedaan van het recht om de overeenkomst te vernietigen. Volgens werkgever was er aanleiding om een deel van de vso te vernietigen wegens dwaling omdat werknemer het verbod van nevenactiviteiten in de arbeidsovereenkomst had overtreden. De kantonrechter en het hof wilden daar niet aan. Bron:
Kashin/shutterstock.com