Een werknemer was ten gevolge van een lichamelijke aandoening (een beroepsziekte) langdurig gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Werkgever stelde met het oog op ontslag om objectieve redenen binnen de onderneming criteria vast voor het jaar 2016, te weten een productiviteit van minder dan 95%, een lage multi-inzetbaarheid binnen de onderneming en een hoog ziekteverzuim. Werkneemster voldeed duidelijk aantoonbaar aan deze selectiecriteria. Allereerst maakte het Hof uit dat een langdurige arbeidsongeschikte werknemer als gehandicapt kan worden aangemerkt in de zin van Richtlijn 2000/78/EG. Het Hof van Justitie nam voorts aan dat van directe discriminatie op grond van handicap hier geen sprake was. Het Hof verwees de zaak terug naar de nationale rechter om na te gaan of werkgever in redelijke aanpassingen had voorzien om de gehandicapte in staat te stellen om de essentiële functietaken te verrichten. Indien de werkgever deze redelijke aanpassingen niet heeft getroffen, is volgens het Hof sprake van indirecte discriminatie wegens handicap.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 11 september 2019
ECLI:EU:C:2019:703