Gerechtshof veroordeelt werknemer tot terugbetaling bruto-beëindigingsvergoeding van € 129.963,— na afwijzing beroep op dwaling. Werknemer en werkgever ondertekenden respectievelijk op 17 februari 2012 en 1 maart 2012 een beëindigingsovereenkomst op basis waarvan de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2012 eindigde. Op 2 april 2012 heeft werkgever bij de ondernemingsraad een adviesaanvraag ingediend ten behoeve van een voorgenomen reorganisatie, waarbij op alle werknemers een beëindigingsregeling van toepassing werd verklaard. Werknemer die uit hoofde van de beëindigingsovereenkomst in het geheel geen beëindigingsvergoeding door werkgever werd aangeboden, beroept zich vervolgens met succes bij de kantonrechter op dwaling en vordert naleving van het sociaal plan en toekenning van een beëindigingsvergoeding van € 129.963,— bruto. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. Het Gerechtshof Den Haag heeft evenwel in hoger beroep het door werknemer gedane beroep op dwaling afgewezen. Voor werknemer pakte dit oordeel bijzonder zuur uit, omdat hij de door de kantonrechter toegewezen beëindigingsvergoeding ad € 129.963,— daardoor diende terug te betalen. Gerechtshof Den Haag 12-12-2017, ECLI: NL:GHDHA:2017:3598.
Bron: phloen/shutterstock.com