Een advocate hervatte haar werkzaamheden na zwangerschapsverlof en vakantie. Kort daarna liet ze haar collega’s weten haar dienstverband op 1 januari 2019 te willen beëindigen. Ze meldde zich ziek en een week later berichtte ze haar werkgeefster dat ze haar opzegging wenste in te trekken. Werkgeefster wenste evenwel niet in te stemmen met deze intrekking. Werkneemster verzocht daarop aan de kantonrechter om de opzegging te vernietigen. Ze baseerde zich daarbij op een wilsgebrek. Ten tijde van de opzegging zou sprake zijn geweest van een (beginnende) vorm van overspanning. De kantonrechter oordeelde deze omstandigheid onvoldoende om een wilsgebrek aan te nemen. Daarbij maakte de rechter de kanttekening dat indien bij de opzegging sprake zou zijn van een opwelling, het in de rede had gelegen dat werkneemster vrij kort daarna daarop zou zijn teruggekomen. Ook had werkgeefster geverifieerd of werkneemster daadwerkelijk wilde opzeggen. Volgens de rechter was de opzegging dan ook duidelijk en ondubbelzinnig op de beëindiging van het dienstverband gericht.
ECLI:NL:RBOVE:2019:1604
Bron: Shutterstock/MYP Studio