Een juridisch medewerker bij het Ministerie van Justitie werd door de minister aangewezen als – van werk naar werk- kandidaat. Daarbij werd tevens besloten om de man niet in de nieuwe organisatie te plaatsen en hem af te wijzen voor de functie van directiesecretaris. Volgens de Raad heeft de medewerker niet aannemelijk gemaakt dat het reorganisatiebesluit gebrekkig tot stand is gekomen en de gemaakte keuzes niet objectief zijn. Voorts merkt de Raad op dat het plaatsingsbesluit, waardoor afwijzing volgde voor de functie van directiesecretaris, terughoudend en beperkt dient te worden getoetst. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord of het bestuursorgaan in redelijkheid tot zijn oordeel is gekomen. Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat het bestuursorgaan een ruime vrijheid toekomt bij de inrichting van de organisatie. De Raad concludeert dat de plaatsingsprocedure zorgvuldig is verlopen. De medewerker voldoet immers niet aan het opleidingsniveau en mist de vereiste werkervaring.
Vindplaats: CRvB: 3 mei 2018, ECLI: NL: CRvB:2018:1327
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2018:1327