Een arbeidsovereenkomst kan op vele manieren worden beëindigd. De wijze van beëindiging kan gevolgen hebben voor het al dan niet door de werkgever verschuldigd zijn van een transitievergoeding. Een casus die recentelijk door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, is daarvan een mooi voorbeeld.
Werknemer was sinds 1 augustus 2012 werkzaam als jurist arbeidsrecht bij SRK Rechtsbijstand. Op 23 mei 2018 heeft Nationale Nederlanden de samenwerking met SRK Rechtsbijstand opgezegd. Op 28 september 2018 volgde ook Aegon. Per 1 juli 2019 is werknemer bij ARAG Rechtsbijstand in dienst getreden. Op diezelfde datum heeft SRK Rechtsbijstand haar activiteiten beëindigd. Werknemer verzocht in een procedure bij de kantonrechter ondermeer om toekenning van de transitievergoeding ad €9.013,00 bruto, om betaling van de gefixeerde schadevergoeding ad €8.320,00 bruto, alsook om betaling van een billijke vergoeding. Volgens werknemer zou sprake zijn geweest van een eenzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst, waardoor zij recht zou hebben gekregen op tenminste de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding over de (theoretische) opzegtermijn. SRK ziet dit beduidend anders. Volgens haar is sprake van beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden. Daarmee constateert SRK dat werknemer geen recht heeft op de transitievergoeding, noch op de gefixeerde schadevergoeding en evenmin op een billijke vergoeding.
De kantonrechter zag zich voor de vraag gesteld of de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd. Op de voet van artikel 7:670b BW diende daartoe allereerst te worden beantwoord of sprake was van een schriftelijke overeenkomst waarmee de arbeidsovereenkomst was beëindigd. Deze vraag werd door de kantonrechter bevestigend beantwoord aan de hand van een brief van SRK van 20 juni 2019 waarin zwart-op-wit is aangegeven dat sprake zal zijn van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Voorts constateerde de kantonrechter dat uit diezelfde brief van SRK van 20 juni 2019 duidelijk en ondubbelzinnig genoeg blijkt dat, voor het geval werknemer in dienst zou treden bij ARAG, sprake zou zijn van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met SRK met wederzijds goedvinden. Volgens de kantonrechter kon daarmee worden gesproken van een door SRK op 20 juni 2019 schriftelijk aan werknemer gedaan aanbod om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Voorts leidde de rechter uit de omstandigheden van het geval, waaronder het gegeven dat werknemer bij ARAG in dienst is getreden en zich ten opzichte van SRK zodanig heeft gedragen, af dat SRK het gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat werknemer met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden instemde. In die zin was volgens de kantonrechter het door SRK gedane aanbod door werknemer aanvaard en daarmee ook een overeenkomst tot beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden tot stand gekomen. Werknemer had hierdoor geen recht op de transitievergoeding, noch op de gefixeerde schadevergoeding en evenmin op een billijke vergoeding.
Commentaar
Deze fraai gemotiveerde uitspraak van de Rechtbank Den Haag raakt de kern. Een overeenkomst komt volgens de wet tot stand door aanbod en aanvaarding. Dit aanbod tot beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden is schriftelijk gedaan. Ook staat vast dat werknemer dit aanbod heeft aanvaard, althans dat werkgever uit feiten en omstandigheden het gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat werknemer het aanbod heeft aanvaard. Daarmee is de cirkel rond.
In geval van ontslag met wederzijds goedvinden maken partijen samen afspraken over een eventuele ontslagvergoeding. Een transitievergoeding behoeft dan niet te worden overeengekomen. Bij opzegging ligt dat anders. Dit is een eenzijdige rechtshandeling. Indien een werknemer met opzegging van de arbeidsovereenkomst door werkgever akkoord gaat, is de wettelijke transitievergoeding verschuldigd.